Ambachten en nijverheid
Ambacht wordt vaak omschreven als handwerk of werkzaamheid waarbij een product wordt vervaardigd door een ambachtsman. Het ambacht omvat een pakket aan vaardigheden die nodig zijn om het beroep uit te kunnen oefenen. Om opgeleid te worden in een ambacht moet men in de leer bij een meestervakman. De leerling leert het vak en wordt na enige jaren gezel. Om meester te worden moet een proef van vakbekwaamheid worden afgelegd, die onder toezicht staat van het betreffende gilde. Het gildestelsel kwam begin negentiende eeuw aan zijn einde. In het huidige leerlingstelsel zijn de termen leerling, gezel en meester nog in gebruik.
Naast de ambachten bestaan bedrijven, die niet onder de gildedwang vallen. Deze trafieken, die we nu nijverheid zouden noemen, zijn pre-industriële veredelingsbedrijven waar plantaardige of minerale grondstoffen worden geraffineerd of verwerkt, zoals zout- en zeepziederijen, olie- en pelmolens, kruitmolens, koffiebranderijen en tabakskerverijen. Onder nijverheid wordt fabrieksmatige arbeid verstaan. Het gaat daarbij om werkzaamheden waarbij uit grondstoffen iets wordt gemaakt of bewerkt. Een verouderd synoniem voor nijverheid is fabriekswezen. Industrie is een benaming voor grootschalige nijverheid.